
Jurisprudentie
BD0029
Datum uitspraak2008-04-18
Datum gepubliceerd2008-04-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4221 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-04-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4221 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering.
Uitspraak
06/4221 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 12 juni 2006, 05/2010 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 april 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.J.A. Aerts, juridisch medewerker bij Delescen Advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van appellante zijn nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2008. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door F.P.L. Smeets.
II. OVERWEGINGEN
Appellante is in 1998 uitgevallen van haar werkzaamheden als financieel administratief medewerkster wegens aanhoudende vermoeidheidsklachten na een doorstane griepaanval. In verband hiermee is zij met ingang van 10 februari 1999 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
In het kader van het Schattingsbesluit 2004 heeft in december 2004 een herbeoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante plaatsgevonden.
De verzekeringsarts M.A.J. Haentjens heeft op basis van zijn onderzoek vastgesteld dat er geen sprake is van medisch aantoonbaar ziekte dan wel gebrek hetgeen noodzakelijk is voor acceptatie voor arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO.
Bij het bestreden besluit van 1 september 2005 heeft het Uwv ongegrond verklaard het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 januari 2005, strekkende tot de intrekking van haar WAO-uitkering met ingang van 18 maart 2005.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat in de aanwezige medische gedingstukken onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de (bezwaar)verzekeringsartsen de functionele mogelijkheden niet juist zouden hebben vastgesteld. Uit de beschikbare gegevens is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van zodanig objectiveerbare medische gegevens dat appellante op de datum in geding ongeschikt was tot het verrichten van arbeid.
Appellante houdt in hoger beroep haar grieven tegen het bestreden besluit staande. Deze richten zich tegen de medische grondslag van dat besluit en komen hierop neer dat appellante de mening is toegedaan dat zij vanwege haar lichamelijke en psychische problemen nog steeds, zoals ook tot de datum in geding altijd was aangenomen, geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft tot het verrichten van arbeid.
De Raad ziet deze grieven in navolging van de rechtbank niet slagen.
De Raad heeft in het licht van het geheel van de over appellante beschikbare medische gegevens geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de verzekeringsartsen dat niet is kunnen blijken van toereikende medische gronden voor het oordeel dat appellante op en na de datum in geding - nog immer - niet beschikt over duurzaam te benutten arbeidsmogelijkheden. Uit de omtrent appellante beschikbare medische informatie, daarbij inbegrepen de informatie afkomstig van de behandelend sector, blijkt niet van een aantoonbare lichamelijke en/of psychische aandoening bij appellante die in objectief-medische zin een verklaring zou kunnen vormen voor de ernst van haar lichamelijke en psychische klachten.
Gelet op het vorengemelde is de Raad met de rechtbank van oordeel dat appellante op de datum in geding in staat moet worden geacht gangbare arbeid te verrichten.
Het hoger beroep van appellante slaagt om die reden niet. De aangevallen uitspraak dient te worden beverstigd.
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 april 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.R.H. van Roekel.
JL